Bewustzijn: De Sleutel tot Non-Dualiteit


Als klei in de modificaties van klei, als goud in de modificaties van goud, als draad in geweven stoffen, zo is het Oneindige, het aan alles voorafgaande, allesdoordringende Bewustzijn. Het is zonder oorsprong, zonder einde, onveranderlijk en het huist in alle fenomenen. Ānanda is de uit het Bewustzijn voortvloeiende essentie van alle geluk, de oceanische gelukzaligheid waarin alle schepsels gegrondvest zijn.” (Anoniem, Sarvasāra Upanishad)

Iets anders te verlangen dan dit onmiddellijk aanwezige Bewustzijn is zoiets als thuis een olifant hebben en toch elders gaan zoeken naar zijn voetsporen... Zo is het ook dat als je niet begrijpt dat alles voortkomt uit het Bewustzijn, het niet mogelijk zal zijn om Boeddha-schap te bereiken... Als je niet inziet dat je eigen Bewustzijn in feite de Boeddha is, zal Nirvana verborgen blijven.” (Padmasambhava, Zelfbevrijding door zien met naakt gewaarzijn)

Door Haar eigen Wil ontvouwt het Bewustzijn het heelal op het canvas dat Zijzelf is... Wanneer dit volledig gezien wordt, wordt de geest – door zich naar binnen te keren – verruimd en onthuld als louter Bewustzijn... Door aldus je aangeboren potentiaal te realiseren, absorbeer je het ganse heelal in jezelf.” (Rajanaka Kshemaraja, Sutra’s over Herkenning)

Non-Dualiteit en Idealisme
Zoals bovenstaande citaten duidelijk maken, speelt Bewustzijn een centrale rol in de hoofdvormen van de Oosterse non-duale spiritualiteit, namelijk de Advaita Vedanta (eerste citaat), het Boeddhisme (tweede citaat) en het Shivaïtisch Tantrisme (derde citaat). Waarom is dat zo? Waarom is Bewustzijn de sleutel tot non-dualiteit? Het korte antwoord luidt: omdat volgens deze tradities onze gehele werkelijkheid – d.w.z. alles wat we kunnen ervaren en begrijpen – alleen in het Bewustzijn bestaat. Per definitie is er voor ons niets buiten het Bewustzijn te vinden. Alle dingen, materiële objecten niet minder dan gedachten en gevoelens, kunnen immers pas in het Bewustzijn aan ons verschijnen.

Zo bezien is Bewustzijn het Alomvattende, het Geheel, het “Ene zonder tweede” zoals de Upanishads zeggen. Als je dan beseft dat jij dat Bewustzijn bent, dat jij datgene bent waarin of waaraan alle dingen verschijnen, dan besef je tegelijk ook dat jij in de kern samenvalt met het Geheel, dat jij het Alomvattende bent, de grenzeloze ruimte waarin alles zich afspeelt. Alles is één; en dat alomvattende Ene is Bewustzijn; en dat Bewustzijn ben jij. Dát besef is het zaadje van Verlichting, de realisatie van je ware natuur en de bevrijding van het lijden. Je kunt niet meer geraakt worden door de dingen en gebeurtenissen in de wereld, want voortaan ken je jezelf als ‘Dat’ wat aan de wereld voorafgaat, de Liefde die alles laat zijn. 


Immanuel Kant (1724-1804)
In de filosofie staat de opvatting “Alles is Bewustzijn” bekend als “Idealisme” – een opvatting die nadrukkelijk ook in de Westerse filosofie te vinden is (met name bij filosofen als Berkeley en Kant en een hedendaagse denker als Bernardo Kastrup). De tegenovergestelde opvatting heet “Materialisme” en zegt dat uiteindelijk alles uit materie bestaat, d.w.z. uit atomen, moleculen, quarks, fotonen, enz. Volgens het Materialisme is het Bewustzijn niet meer dan een bijproduct van materiële en mechanische processen, zoals Darwiniaanse evolutie en elektrochemische processen in de hersenen. Het Idealisme daarentegen stelt dat wat wij als materiële objecten ervaren uiteindelijk niet meer zijn dan dat: ervaringen in ons Bewustzijn, zintuiglijke sensaties die door ons verstand (abusievelijk) geïnterpreteerd worden als buiten ons bestaande objecten. Dus waar het Materialisme zegt “Materie produceert Bewustzijn”, daar draait het Idealisme dit om: “Bewustzijn produceert materie”.  

Materialisme: Een filosofie van wanhoop en conflict
Het debat tussen Idealisme en Materialisme mag abstract en academisch lijken, ver verwijderd van het alledaagse leven, maar bij nadere beschouwing is het tegendeel waar. Vanaf de zogenoemde ‘Wetenschappelijke Revolutie’ in de 16de en 17de eeuw is het Materialisme gestadig uitgegroeid tot het dominante wereldbeeld van de Westerse beschaving. Als zodanig heeft het Materialisme een enorme – en zeer schadelijke – invloed op onze cultuur uitgeoefend: niet voor niets staat de term “materialisme” ook synoniem voor hebzucht en de exclusieve gerichtheid op materieel bezit. Het belangrijkste culturele gevolg van het wetenschappelijke Materialisme is zonder twijfel het moderne individualisme geweest, een extreme vorm van het dualistische geloof in de realiteit van het afgescheiden ego.


Het afgescheiden ego ervaart zichzelf als losstaand van – en op gespannen voet met – een onverschillige buitenwereld, waarin het moeten knokken om zichzelf in stand te houden. Het Materialisme leidt als vanzelf tot geloof in afgescheidenheid aangezien deze filosofie het Bewustzijn ‘verklaart’ als een bijproduct van de hersenen; het Bewustzijn is dan per definitie gebonden aan een individueel lichaam en dus sterfelijk en verschillend van individu tot individu. Zo is het Materialisme medeverantwoordelijk voor al het lijden dat het dualistische geloof in afgescheidenheid met zich meebrengt: egoïsme, hebzucht, onverschilligheid, geldingsdrang, uitbuiting, minderwaardigheidsgevoelens, haat, misbruik, geweld... 

Dit zijn allemaal gedachten, gevoelens en gedragspatronen die hun oorsprong hebben in het ene idee dat ik – als deze persoon, met dit lichaam en deze geest – een geheel eigen bestaan heb, los van de andere mensen om mij heen, los van de natuur, los van het heelal, los van het goddelijke... De Advaita-leraar Rupert Spira (2017: 2) noemt het Materialisme dan ook “een filosofie van wanhoop en conflict, en als zodanig de hoofdoorzaak van de ongelukkigheid die individuen voelen en van de vijandschap tussen gemeenschappen en naties”. Vandaar dat het debat tussen Idealisme en Materialisme niet louter theoretisch en academisch is: uiteindelijk staat hierbij het lot van de Westerse beschaving op het spel en de fundamentele keuze die we hebben tussen enerzijds universele eenheid en harmonie en anderzijds de vernietigende gevolgen van competitief individualisme. Een bijzonder gewichtige keuze in het licht van de dreigende klimaat-apocalyps en de voortgaande verharding van zowel de samenleving als de internationale politiek.

Non-dualiteit geen intellectueel spelletje
Nu kunnen we een heel arsenaal van louter intellectuele argumenten vóór het Idealisme en tégen het Materialisme aandragen – bijvoorbeeld dat het Materialisme er niet in slaagt om Bewustzijn te verklaren (wat in de Engelstalige filosofie bekend staat als “the Hard Problem of Consciousness”), of de constitutieve rol van de waarnemer in de quantum mechanica, of het oude kennistheoretische argument dat we niets buiten het Bewustzijn kunnen kennen (een argument dat zowel bij Berkeley en Kant als in het Yogacara Boeddhisme en Shivaïtisch Tantrisme gevonden wordt). Vanuit een theoretisch perspectief zijn dergelijke argumenten natuurlijk zeer belangrijk en – naar mijn mening – uiteindelijk ook overtuigend.

Maar als het gaat om het realiseren van Verlichting door non-duaal Bewustzijn dan zijn ze minder relevant. Non-dualiteit is veel meer dan alleen maar theorie, en al helemaal geen puur intellectueel spelletje met filosofische subtiliteiten. In non-duale spiritualiteit gaat het primair om het praktisch realiseren van Verlichting door het direct ervaren van de existentiële waarheid van het Idealisme, namelijk door jezelf te ont-dekken als het Ene Bewustzijn dat aan alles en iedereen ten grondslag ligt.

Dit geeft het belangrijkste verschil aan tussen Westerse Idealisme en de non-duale spiritualiteit van het Oosten. Hoewel beiden het Bewustzijn zien als de ultieme werkelijkheid, blijft het Westers Idealisme steken in louter theoretische argumenten en dringt het niet door tot de ervaringsmatige dimensie van Verlichting, de directe intuïtie van het non-duale Bewustzijn. Terwijl juist deze verlossende ervaring het allesbeheersende motief van de Oosterse spiritualiteit is. In Advaita, Tantra en Boeddhisme ontbreken filosofische theorie en rationele argumentatie zeer zeker niet, maar ze zijn ondergeschikt aan het praktische streven naar Verlichting. In zijn klassieke boek Philosophies of India beschrijft Heinrich Zimmer dit verschil tussen Westerse en Indiase filosofie treffend als volgt:


“India [...] had en heeft nog steeds z’n eigen disciplines van psychologie, ethiek, natuurkunde en metafysica. Maar de primaire belangstelling – in opvallend contrast met de interesses van moderne Westerse filosofen – gaat hierbij niet uit naar informatie maar naar transformatie: een radicale verandering van de menselijke natuur... De houdingen tegenover elkaar van de Hindoe-leraar en de leerling buigend aan diens voeten worden bepaald door de eisen van deze ultieme taak van transformatie. Hun probleem is om een soort alchemistische transmutatie van de ziel te bewerkstelligen. Niet alleen door middel van een intellectueel begrijpen maar vooral door een innerlijke omkering [...] moet de leerling zich losmaken van zijn gevangenschap, voorbij de beperkingen van de menselijke imperfectie en onwetendheid gaan, en het aardse niveau van bestaan ontstijgen.” (Zimmer 1953: 4-5)

De Oosterse bijdrage: Bewustzijn is niet individueel
In het volgende zal ik dan ook niet ingaan op de vele argumenten die voor het Idealisme en tegen het Materialisme te geven zijn. In plaats daarvan zal ik mij richten op één specifiek argument uit de Oosterse filosofie over de fundamentele aard van het Bewustzijn – een argument dat direct raakt aan de ervaring van Verlichting en aan een van de grootste bezwaren die Westerlingen hebben als ze met non-dualiteit geconfronteerd worden. Zoals gezegd gaat het in non-dualiteit erom jezelf te ontdekken als het ene, alomvattende Bewustzijn dat aan alles en iedereen ten grondslag ligt. De meeste Westerlingen vinden dat een vrij absurd idee omdat ze vastzitten in de – uiteindelijke Materialistische – overtuiging dat Bewustzijn altijd individueel is, d.w.z. altijd gebonden is aan een individueel lichaam.

Voor Westerlingen is de aanname dat Bewustzijn in je hoofd zit, en met name in je hersenen, iets dat ze met de paplepel ingegoten krijgen. En, zoals gezegd, als Bewustzijn in je hoofd / hersenen zit, dan is het per definitie gebonden aan een individueel lichaam en dus verschillend van individu tot individu. Het is frappant om te zien dat zelfs Westerse denkers als Berkeley en Kant, ondanks hun Idealisme, zich niet hebben kunnen onttrekken aan dit Materialistische idee, de individualiteit van Bewustzijn. Hier laat de Oosterse filosofie echter een heel ander en vooral ook consequenter beeld zien. Want als we uitgaan van het logische idee dat het Bewustzijn noodzakelijk voorafgaat aan de fenomenen die in het Bewustzijn verschijnen, dan volgt daar als vanzelf het strikt onpersoonlijke, pre-individuele karakter van Bewustzijn uit.

Immers, alles wat jou tot jou maakt, je lichaam, je gedachten, je gevoelens, je karakter, je sociale positie, je land, je cultuur – het zijn allemaal dingen (“objecten”) die door het Bewustzijn waargenomen worden en die als zodanig door het Bewustzijn voorafgegaan worden. Bewustzijn zit dus niet in je hoofd of hersenen, integendeel: je hoofd en hersenen zitten als ervaringsobjecten in je Bewustzijn. Alles wat ons individueert, d.w.z. alles wat ons tot verschillende individuen maakt – onze lichamen, gedachten, gevoelens, etc. – al deze individuerende eigenschappen verschijnen in het Bewustzijn. Het Bewustzijn zelf gaat aan al deze eigenschappen vooraf en wordt er zodoende niet door gekenmerkt. Het hele spreken over individueel Bewustzijn komt zo op losse schroeven te staan.


Alleen dankzij het Bewustzijn kunnen we objecten zien, voelen, waarnemen, denken, begrijpen. Dat Bewustzijn zelf is dus niet een van die dingen, d.w.z. het is zelf geen ding (en in die zin is het een soort niets, een “no-thing”). Een veel gebruikte metafoor binnen de Oosterse filosofie is dat het Bewustzijn het licht is waarin alles kan verschijnen. En dan gaat het natuurlijk niet om licht in de natuurkundige zin van het woord (een stroom fotonen), maar om het “spirituele” Licht waarin alle objecten (inclusief fotonen) pas waarneembaar, kenbaar en begrijpelijk worden. Daarom kan het Bewustzijn zelf niet als object waargenomen of begrepen worden: het zuivere Licht waarin alle dingen verschijnen kan zelf niet als ding verschijnen. In die zin is het Bewustzijn zelf volstrekt eigenschapsloos, onbepaald en vormeloos.

Eigenschapsloos Bewustzijn
Eigenschappen zijn altijd bepaald en d.w.z. verschillend van andere eigenschappen; rood is rood omdat het verschilt van andere kleuren, lang is lang omdat het verschilt van kort, warm is warm omdat het verschilt van koud, enzovoort. In de filosofie wordt dit vaak uitgelegd aan de hand van Spinoza’s uitspraak dat “omnis determinatio est negatio”, d.w.z. elke bepaling (van een eigenschap) is een ontkenning (van een andere eigenschap). In die zin is elke eigenschap “eindig” want noodzakelijk ingeperkt door andere eigenschappen. Maar eigenschappen kunnen alleen in het Bewustzijn aan ons verschijnen, en daarom is het Bewustzijn zelf eigenschapsloos: het gaat aan alle eigenschappen vooraf. Het Bewustzijn is daarom niet eindig zoals eigenschappen dat zijn: het is oneindig, grenzeloos...

Nu kan men stellen dat dit reeds aantoont dat alle individuen hetzelfde universele Bewustzijn delen. Immers, we hebben gezien dat het Bewustzijn – als voorwaarde voor het verschijnen van objecten – zelf volstrekt eigenschapsloos en grenzeloos moet zijn, een soort oneindig ‘niets’ dat aan alle ‘ietsen’ voorafgaat. Maar hoeveel van dergelijke ‘nietsen’ – hoeveel eigenschapsloze en grenzeloze Bewustzijnen – kunnen er zijn? Uit de aard van de zaak lijkt logisch te volgen dat er maar één kan bestaan. Want stel dat er meerdere bestaan. Hoe vergelijk je die dan met elkaar? Hoe vergelijk je meerdere ‘nietsen’ met elkaar? Het is duidelijk dat dat niet kan: ze hebben immers geen eigenschappen aan de hand waarvan ze kunnen verschillen. Er is dus maar één Bewustzijn.


Als we zouden zeggen dat ‘mijn’ bewustzijn verschilt van ‘jouw’ bewustzijn, dan moeten ze op een of andere manier toch eigenschappen hebben. Ook moeten onze bewustzijnen dan op een of andere manier begrensd zijn, aangezien ‘mijn’ bewustzijn dan ‘ergens’ moet overgaan in ‘jouw’ bewustzijn, d.w.z. er moet een grens tussen zitten. Maar hoe kan dat als hét Bewustzijn eigenschapsloos en grenzeloos is? Natuurlijk, jij bent je bewust van andere dingen dan ik: jij eet bijvoorbeeld een appel, terwijl ik een kopje thee drink; jij voelt je vrolijk, terwijl ik verdrietig ben; jij denkt aan je oma, terwijl ik denk aan de pijn in mijn rug, etc. Maar dat zijn allemaal objecten in het Bewustzijn. Het Bewustzijn zelf, waarmee deze objecten waargenomen worden, is voor ons beiden precies hetzelfde: eigenschapsloos, grenzeloos, vormeloos... Zo bezien kan ik ‘mijn’ Bewustzijn niet onderscheiden van ‘jouw’ Bewustzijn. Het hele verschil tussen ‘mijn’ en ‘dijn’ lost op in zuiver Bewustzijn.

De “neti, neti”-formule
Laten we nog even terugkeren naar het feit dat eigenschappen alleen in relatie tot elkaar bepaald kunnen zijn, door van elkaar te verschillen. Dit verklaart namelijk de beroemde uitdrukking “neti, neti” (“niet dit, niet dit”) waarmee van oudsher in de Vedanta het Bewustzijn wordt aangeduid – een uitdrukking die al gevonden wordt in de oudste Upanishad: “Met welk middel kan men hem waarnemen door middel waarvan men deze hele wereld waarneemt? Over dit Zelf kan men alleen maar zeggen “neti, neti”.” (Brihadaranyaka, 4.5.15)

Deze dubbele ontkenning geeft aan dat het Bewustzijn door geen enkele eigenschap gekenmerkt wordt, dus niet door een willekeurige eigenschap A en evenmin door de eigenschap niet-A (waarvan A moet verschillen om A te kunnen zijn). Als ik bijvoorbeeld alleen maar zou zeggen “Het Bewustzijn is niet groot”, dan zou ik – vanwege het relationele karakter van eigenschappen – de mogelijkheid openlaten dat het Bewustzijn wél klein is. Het is om die mogelijkheid uit te sluiten dat de formulering “neti, neti” wordt gebruikt. Zo wordt duidelijk dat het Bewustzijn geheel voorbij de relationele dimensie van wederzijds begrenzende eigenschappen ligt – zoals de Brihadaranyaka Upanishad (3.8.8) zegt: “het is grof noch subtiel; het is kort noch lang”, enzovoort.

De non-dualiteit van het Bewustzijn betekent daarom niet alleen dat er geen subject-object dualiteit meer is (al is dat wel de hoofd-betekenis ervan); het betekent ook dat het Bewustzijn zich principieel onttrekt aan de dualiteiten van onze empirische, door eigenschappen bepaalde wereld. Het Bewustzijn is koud noch warm, groot noch klein, verstand noch gevoel, mannelijk noch vrouwelijk, materieel noch geestelijk, goed noch kwaad etc.

De “grondeloze openheid” van de Bewustzijnsruimte
Het is duidelijk dat we hier de grenzen van de taal en het conceptuele denken bereiken. Want hoe kun je praten en nadenken over iets dat geen eigenschappen heeft en dat in die zin onbeschrijflijk is? In Advaita, Tantra en Boeddhisme worden daarom verschillend metaforen gebruikt om de niet-objectiveerbare essentie van het Bewustzijn toch een beetje als object voor te kunnen stellen. Eén metafoor hebben we al leren kennen, namelijk het licht waarin alle objecten zichtbaar worden maar dat zelf niet als object gezien kan worden.

Een nauw daaraan verwante metafoor is de lege lucht of ruimte waarin materiële objecten een plaats kunnen vinden. Die ruimte gaat aan alle objecten vooraf en is daarom zelf geen object. In die zin kun je zeggen dat het Bewustzijn “de ruimte geeft” aan alle verschijnselen – of beter gezegd: het is die ruimte, die onbepaalde en oneindige openheid waarin alles kan verschijnen. De Nederlandse Advaita-filosoof en yoga-leraar Douwe Tiemersma sprak in die zin treffend van de “grondeloze openheid”, d.w.z. een grenzeloze Bewustzijnsruimte die “grondeloos” is omdat er niets buiten bestaat en die dus nergens van afhankelijk is, nergens op steunt.


Uiteraard gaat het hier niet om “ruimte” in de wetenschappelijke zin van het woord, d.w.z. het gaat niet om de geometrische ruimte van de wiskunde of de fysieke ruimte van de natuurkunde (zoals de “ruimte-tijd” in de relativiteitstheorie of het “valse vacuüm” in de quantum mechanica). Déze ruimtes zijn objecten in het Bewustzijn, aangezien zij wetenschappelijk bestudeerd kunnen worden. Als zodanig veronderstellen zij een nog fundamentelere ruimte, de Bewustzijnsruimte waarin zij als objecten aan ons kunnen verschijnen. In die zin is het Bewustzijn ‘de ruimte achter de ruimte’ of ‘de ruimte om de ruimte heen’, d.w.z. de onbepaalde en grondeloze openheid waarin de geometrische en fysieke ruimtes eerst tot verschijning kunnen komen. Dit is wat de Chandogya Upanishad bedoelt met de volgende opmerkelijke passages:

“Zo onmetelijk als de ruimte om ons heen is deze ruimte in het hart, en daarin zijn bevat zowel de aarde als de hemel, zowel vuur als wind, zowel de zon als de maan, zowel bliksem als sterren... Nu, wat ruimte wordt genoemd is datgene wat naam en vorm (nama-rupa) voortbrengt. Dat waarin zij zich bevinden – dat is Brahman; dat is het onsterfelijke; dat is het Zelf.” (Chandogya Upanishad, 8.1.3 & 8.14) 

Bewustzijn en Verlichting
De laatste zin van bovenstaand citaat – “dat is Brahman; dat is het onsterfelijke; dat is het Zelf” – wijst op het belang van de non-dualistische visie op Bewustzijn voor het Verlichtingsideaal in Advaita, Boeddhisme en Tantra. Om te beginnen moeten we vaststellen dat deze eigenschapsloze en grenzeloze Bewustzijnsruimte ons “Zelf” is, of beter gezegd, ons eigenste Ik. De derde-persoonsvorm van “het Zelf” kan namelijk de dualistische indruk wekken dat het gaat om iets dat buiten en tegenover ons staat, een goddelijke Hij, terwijl het juist gaat om het non-dualistische inzicht dat wij ‘Dat’ juist zelf zijn. Ik ben mij immers bewust van al mijn ervaringen, gevoelens en gedachten. Ik ben de waarnemer waaraan de wereld verschijnt. Ik ben het subject waaraan alle objecten verschijnen maar dat zelf nooit object kan worden. Kortom, ik ben dat eigenschapsloze, grenzeloze Bewustzijn dat aan alle verschijnselen ten grondslag ligt en voorafgaat.

Dát inzien is wat in de kern Verlichting is, de Bevrijding van het lijden. Alle ervaringen, gedachten, gevoelens verschijnen in (of aan) het Bewustzijn, maar raken het Bewustzijn niet; het blijft eigenschapsloos, vormeloos, onbewogen, zoals een theater onbewogen blijft door het drama dat zich erin afspeelt, of zoals een bioscoopscherm niet geraakt wordt door de film die het vertoont. Zoals de Brihadaranyaka Upanishad zegt, het Bewustzijn – het Zelf, mijn diepste Ik – is “degene die voorbij honger en dorst is, voorbij droefheid en dwaling, voorbij ouderdom en dood” (3.4.2). Hoewel het Boeddhisme en Shivaïtisch Tantrisme iets andere accenten leggen en andere terminologieën gebruiken dan de Advaita Vedanta, gaat het in de kern steeds om hetzelfde inzicht, namelijk dat je primair dit non-duale Bewustzijn bent en niet een van de beperkte fenomenen die in het Bewustzijn verschijnen. In een volgende post zal ik nader ingaan op de relatie tussen Advaita, Boeddhisme en Tantra. De oppervlakkige verschillen die er inderdaad bestaan tussen deze tradities moeten niet ons zicht belemmeren op de bevrijdende kernboodschap die zij gemeenschappelijk hebben. 


Geraadpleegde literatuur
-Heinrich Zimmer, Philosophies of India, edited by Joseph Campbell, 1953, Routledge and Kegan Paul.
-Philip Renard, Non-Dualisme: De Directe Bevrijdingsweg, 2005, Felix Uitgeverij (p. 103 voor het citaat van Padmasambhava).
-Rajanaka Kshemaraja, The Recognition Sūtras, vertaald en becommentarieerd door Christopher Wallis, 2017, Mattamayūra Press.
-Rupert Spira (2017), The Nature of Consciousness: Essays on the Unity of Mind and Matter, Sahaja Publications.
-Wim van de Laar, De Upanishads, vertaald en toegelicht door Wim van de Laar, 2015, Uitgeverij Nachtwind.